De gruwelijke terroristische aanslagen van 7 oktober in Israël
en de vele daar gemaakte slachtoffers,
de daarop volgende Israëlische reactie om Hamas uit te schakelen,
met de vele burgerslachtoffers die daar dagelijks bij vallen
waaronder ook zoveel kinderen,
we kijken met bloedend hart
naar deze onvoorstelbare tragiek…
Nog maar kort geleden verdiepte ik me in het boek Jona
dat op Grote Verzoendag
op het Joodse leesrooster stond.
En op de een of andere manier komt er telkens een vers in mijn gedachten.
Het slotvers van het boek.
Dat vragende vers.
Zó onverwacht liefdevol.
Die vraag van God aan Jona:
Zou Ik dan die grote stad Ninevé niet ontzien,
waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn
die het verschil tussen hun rechter- en linkerhand niet weten,
en daarbij veel vee? (Jona 4:11)
Voor God is Ninevé niet alleen maar een grote (vijandelijke) stad, een entiteit,
maar bestaat ze ook uit ménsen.
Wel 120.000.
120.000 keer een méns:
Zou Ik dan die grote stad Ninevé niet ontzien,
waarin meer dan 120.000 mensen zijn?
Bovendien zijn ze Gods schépselen.
Dat God dit nadrukkelijk bedoelt, kun je hier volgens diverse rabbijnen ook lezen,
omdat Hij in het vorige vers een vergelijking maakt met de wonderboom,
die niet Jona’s, maar Góds schepping was:
Daarop zei de HEERE:
U ontziet die wonderboom,
waarvoor u niet gezwoegd hebt
en die u niet hebt laten groeien.
Zou Ik dan Ninevé niet ontzien? … (Jona 4:11)
Hierbij is door rabbijnse bijbeluitleggers ook een verband gelegd
met de uittocht uit Egypte,
toen het leger van de farao verdronk in de Rietzee.
Een commentaar stelt dat God de engelen het zwijgen oplegde
die wilden zingen toen de Egyptenaren verdronken in de Rietzee:
”Mijn scheppingswerk verdrinkt in de zee,
en jullie willen lofliederen zingen?” (Megilla 10b)
Kortom, in bovenstaande teksten wordt onderstreept:
ook de Egyptenaren en Ninevieten zijn Gods schepselen.
Waarbij ook nog gezegd wordt,
dat God in Ninevé oog heeft voor de vele onschuldigen:
zij die het verschil tussen links en rechts niet weten (vers 11).
Te weten dat Gods ogen zó kijken,
naar al die onschuldige slachtoffers, aan béide zijden,
daar houd ik me aan vast in dit onvoorstelbare drama.
En het helpt me
om te blijven bidden voor de mensen in Israël en Gaza:
ook dat ze door elkaar als méns gezien zullen worden (of blijven)
en zelf de ander als méns zullen (blijven) zien.
Niet minder biddend voor onszelf,
om ook met díe ogen elkaar, in welke situatie ook,
als mensen te blijven (aan)zien.
Dat er zo vrede mag komen.