Op weg naar Driekoningen is het aardig om stil te staan bij een stukje traditie rond dit feest.
Want Driekoningen is een feest, waarbij het bijbelverhaal uit Matteüs 2 over de Wijzen uit het Oosten in de loop der eeuwen is uitgegroeid tot een soort sneeuwbal van allerlei tradities.
Neem alleen al de naam: ”drie koningen” – en dat terwijl er in de Bijbel, zoals we wel zullen weten, geen aantal wordt genoemd. De drie geschenken (goud, wierook en mirre) leidden echter tot de aanname dat het mogelijk om drie gevers ging. Dit aantal van ”drie”, dat steeds meer een eigen leven is gaan leiden, komen we reeds tegen bij kerkvader Origenes (3e eeuw).
En omdat twee van de geschenken (goud, wierook) ook genoemd worden in Jesaja 60:3 en 6 in verband met koningen die Israël als Gods volk komen eren, is in de traditie de naam ”koningen” gekoppeld aan de wijzen uit het Oosten.
Aangezien er in diezelfde tekst uit Jesaja 60:6 ook sprake is van kamelen, werden de ”drie koningen” ook geacht op deze dieren te reizen naar Bethlehem.
Op dit plaatje komt een en ander uit deze bekende traditie prachtig samen:
Maar ook in de literatuur is het boeiend om te kijken hoe er met de Wijzen is omgegaan. In mijn boekenkast staat een zeer oud werk uit de Nederlandstalige literatuur. Het betreft de Heliand. Dit oude boek vertelt ook over de Wijzen en aan de hand daarvan wil ik eens met u bezien, hoe deze mysterieuze mensen uit het Oosten daar ter sprake komen.
De Wijzen in de Heliand
De Heliand is zo’n beetje het oudste Nederlandstalige (oud-Saksisch) geschrift, dat we kennen. Het is een soort epos (dichtwerk over een held) geschreven ten tijde van de kerstening van de Saksen in de 9e eeuw, in een poging hen te winnen voor de Heiland (Heliand). De (onbekende) schrijver van de Heliand heeft de verhalen over Jezus uit de vier evangelieën in één geheel vervlochten, met een opvallend verschil ten opzichte van de Bijbel: Jezus is hier niet zozeer het kwetsbare Kind en de lijdende Knecht des Heren, maar veeleer een stoere, ridderlijke held. Op deze wijze hoopte men de ‘stoer’ ingestelde Saksen te winnen voor Jezus. Hij was een Heer van Wie je graag volgeling werd.
In dit kader lezen we ook over de Wijzen, in het 7e hoofdstuk van de Heliand.
De dichter begint te vertellen dat nog niemand aan het hof van Herodes van Jezus gehoord had. Toen kwam daar echter verandering in. De Heliand vertelt (ik gebruik de originele tekst uit Heliand und Genesis (red. O. Behaghel, Tübingen, 1996) met mijn eigen vertaling erbij):
antthat thar uueros ôstan, (r.541-543)
totdat mannen uit het Oosten
suîddo glauua gumon |gangan quâmun
zeer wijze mannen | kwamen
threa te thero thiodu
drie, tot het volk.
We zien hier (en ook in het vervolg, dat hier niet ter sprake komt) dat de Wijzen hier het karakter van getuigen hebben. Zij komen tegenover koning Herodes getuigen van de geboren Koning.
Boeiend is trouwens, dat de Heliand daarbij ook uitgaat van het aantal dríe. Deze ‘drie’ worden mannen genoemd, die zeer wijs zijn (een bepaling die niet voor Herodes gebruikt wordt). Het woord koningen wordt daarbij overigens niet gebruikt. Die titel is van toepassing op Herodes en – vooral – Jezus. Zij staan als koningen tegenover elkaar, waarbij Jezus de Machtige is, en Herodes degene die zich woedend – want machteloos – voelt tegenover Hem).
Maar terug naar de Wijzen. Wat wordt er nog meer over hen gezegd?
Zij waren op reis gegaan:
an langan uueg | obar that land tharod:
op een lange weg | lett.: ‘over het land door’
folgodun ênun berhtun bôkne (r.544-545)
volgend een blinkend teken
Heel aardig is hier het woord ”berthtun”. Dit betekent: ‘blinkend’ (vgl. het Engelse ‘bright’). En daarvan is onze naam ‘Bert’ afkomstig (de blinkende). Voor de blinkende Berten die dit lezen: volgens mij vinden we hier, in de Kerstvertelling van de Heliand, de oudste geboekstaafde vermelding van deze woordstam, en daarmee van jullie naam.
En wat betreft het woord ”bôkne”: dit betekent ”teken”. Hiervan is ons woord ”boek” afkomstig: een geschrift vol tekens. De Heliand spreekt hier dus niet van een ster, maar van een teken dat zeer helder is. Dat doet het natuurlijk ook vanwege de alliteratie (berhtun bôkne), aangezien in de Germaanse taalwereld in de poëzie dit verschijnsel zeer geliefd is.
Heel aardig is in dit verband een bruggetje dat je kunt slaan naar regel 614, waar gesproken wordt over de schriftgeleerden en hun boeken. Zij worden als volgt getypeerd:
an iro brioston | bôkcraftes mêst (r.614)
brioston – inborst (vgl. het Engelse ‘breast’)
bôkcraftes – ‘boekkrachtig’, vgl. het Engelse ‘craft’ (belezen dus)
Dit zou je ongeveer zo kunnen vertalen: ‘die qua inborst het meest belezen waren’.
Ook horen wij over de boeken, wanneer deze belezen Jeruzalemmers hun koning Herodes vertelden wat zij wisten over deze geboren Koning:
that he scoldi an Bethleem giboran uuerdan:
dat Hij in Bethlehem geboren zou worden
sô is an ûsun bôkun giscriban (r.621)
zo is in onze boeken geschreven.
Elders in de vertelling komt de ster overigens wél ter sprake.
Wanneer de Wijzen tegen Herodes vertellen over de reden van hun komst, zeggen ze dit:
Nu is it al giuuârod sô (r.597-602)
Nu is het alles zo geworden
cuman thurh craft godes: the cuning is gifôdit
gekomen door (vgl. Engels ’through’) de kracht Gods: de koning is geboren
giboran bald endi strang
geboren koen en sterk (vgl. het Engelse ‘strong’)
uui gisâhun is bôcan skînan
wij zagen zijn (”is” afkomstig van het Latijnse ”eis”) teken schijnen
hêdro fon himiles tunglun
helder van de hemel
(…)
sô ic uuêt, that it hêlag drohtin
dus ik weet, dat de heilige Heer
marcoda mahtig selbo.
de machtige Zelf hem maakte.
Uui gisâhun morgno gihuilikes blîcan thana berhton sterron
Wij zagen elke morgen de stralende ster blinken.
Boeiend is om te lezen dat de Wijzen de ster juist in de mórgen zagen.
Dit maakte het hen mogelijk om hun reis te vervolgen. Die reis ging:
uuegas endi uualdas huuîlon
door wegen en wouden (vgl. het Duitse ‘Wald’)
Hier zie je trouwens goed hoezeer de Heliand Jezus en de Wijzen in de Westerse, Saksische cultuur plaatst. De Wijzen reisden niet door de woestijnen, maar langs ‘wegen en wouden’, een Europees landschap dus.
Van sterren blijft trouwens sprake, ook als de Wijzen hun weg vervolgen van Jeruzalem naar Bethlehem. We horen dan eerst dat de Wijzen (opnieuw: gedrieën) hun weg vervolgen:
Sie nu habdun thanan gisîdeas mêr, (r.653)
Zij nu hadden van daar geen begeleiders meer,
bûtan that sie thrie uuârun
buiten dat zij gedrieën waren.
Vervolgens zien zij de ster/het teken weer, temidden van de andere sterren:
Than sâhun sie sô uuîslico | undar thana uuolcnes skion, (r.655-658)
toen zagen zij, zo wijs | onder het wolkendek
up te them hôhon himile, huô fôrun thea hwwîton sterron
op naar (vgl. het Engelse ’to’) de hoge hemel, waar de witte sterren voeren (bewogen)
– antkendun sie that cumbal godes -, thiu uuârun thurh Krista herod
giuuarht te thesero uueroldi.
Ze herkenden het teken Gods, die waren wegens Christus hierheen ‘gewerkt’, naar deze wereld.
Dat is trouwens een bijzondere gedachte die hier verwoord wordt:
van onder de wolken konden de Wijzen met hun (geestes?)oog de sterren zien, waarbij ze er van overtuigd waren dat al die sterren speciaal door God, wegens Christus’ geboorte, bewogen zoals ze bewogen. De geboorte van Christus als iets waar heel het heelal voor buigt en waarvan het heelal in het teken staat!
Maar, temidden van al die ‘witte sterren’ blijft ook ‘het blinkende teken’ hen voorgaan:
antthat sie gisâhun, sîduuôrige man, (r.660-662)
berht bôcan godes, blêc an himile
stillo gestanden.
Totdat zij zagen, de moegereisde mannen,
het blinkende teken Gods, helder aan de hemel,
die stil was gaan staan.
(NB blêc -bleek, niet te lezen in de zin van flauwtjes, maar juist in de zin van de wasmiddelenreclame: helder gebleekt, stralend schoon en wit dus. De ster die het duister met zijn schijnsel totaal verbleekt!).
Vervolgens gaat de Heliand verder met te vertellen hoe de Wijzen, moe van de reis, bij het Kind aankomen:
The sterro liohto skên (r.662-664)
huuît obar them hûse
thar that hêlage barn
uuonode an uuilleon
De ster scheen licht
wit, boven dat huis
waar het heilige Kind
woonde met wil (dus: ‘bewust gewild woonde’)
Daar gaven de wijzen Hem hun geschenken: goud, wierook en mirre:
gold endi uuîhrôc | bi godes têcnun (r.674-675)
endi myrra thar mid.
Goud en wierook | m.b.t. Gods teken
en myrre daarbij.
Opvallend is dat goud (rijkdom, macht) en wierook (Gods aanwezigheid) rechtstreeks met God in verband gebracht worden, en myrre slechts indirect. Heeft dat er mee te maken dat Jezus later met myrre gebalsemd zou worden, en past dat in de ogen van de Heliand minder bij Gods macht?
Hoe dan ook, na het geven van deze gaven, als eretekens voor deze Koning,
zit de rol van de Wijzen er zo goed als op.
Zij hebben het Kind als Koning geëerd.
En minstens zo belangrijk: zij hebben Herodes in feite onttroond.
Zij getuigden immers van het ’teken Gods’, dat niet Herodes als koning de toekomst heeft, maar dit machtige Kind.
Meermalen wordt in de slotfase van deze episode verteld dat de Wijzen vermoeid zijn van hun reis. Hun getuigenis heeft hun volle inspanning gekost. Hun taak zit er dan ook op en zij kunnen nu terugtreden.
Zij reizen terug naar hun land, waarbij Herodes letterlijk en figuurlijk het nakijken heeft.
Het verhaal gaat vervolgens verder met te vertellen over dit Kind, dat Heer is over allen.
Ik hoop dat u het boeiend hebt gevonden om zo een beetje een beeld te hebben over de wijze waarop de Heliand de Wijzen ter sprake brengt, waarbij de macht van aardse tirannen in het licht van het hemelse teken van de geboren Koning verbleekt.