Afgelopen zondag (samenvallend met Joods Nieuwjaar) stond Jona 4 op het protestantse preekrooster.
Kort gezegd: Jona’s boosheid over Gods goedheid voor de Ninevieten.
Zij hadden veel kwaad gedaan, en nu ze zich omkeerden tot God, was God hen genadig.
Dat vond Jona veel te gemakkelijk.
Verbeten werpt hij God voor de voeten:
Ik wist dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad. (Jona 4:2)
Dan antwoordt God Jona met een vraag:
Zijt gij terecht vertoornd? (Jona 4:4)
Deze vraag had Jona aan het denken moeten zetten.
Want wat bedoelt God?
Er zit voor de goede verstaander iets heel subtiels in Gods antwoord.
Om dat op te vangen, moet je terugbladeren naar Exodus 34:6.
Israël heeft een doodzonde begaan: ze hebben hun goede God, die hen Egypte had verlost, laten vallen voor een gouden kalf.
God is hier woedend om, en dreigt het volk te laten vallen.
Maar dan treedt Mozes in, en doet voorbede voor het volk.
Met resultaat.
God belooft het volk genadig te zijn.
En als Mozes God Zelf mag ontmoeten op de berg Sinaï, roept God zijn Naam uit (en zijn Naam zegt wie Hij wezenlijk is):
HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw. (Exodus 34:6)
Precies dezelfde woorden dus, die Jona later zou herhalen!
(je vindt ze overigens ook letterlijk terug in de psalm die Gods Naam en genade bezingt: Psalm 103: 8,9)
Hier vind je dus het sleuteltje voor het verstaan van Gods vraag aan Jona, of hij terecht boos is dat Ninevé er zo genadig vanaf komt.
Immers: terugdenkend aan de eigen geschiedenis, staat Israël er niet zoveel beter op. Het had een haar gescheeld, of hetzelfde oordeel dat Jona Ninevé toewenste, had ook Israël getroffen, destijds.
Het is alsof God zegt: Jona, jij die precies dezelfde woorden over Mij gebruikt, als Ik tegen Mozes destijds, is het terecht dat je zo boos bent op Mij? Ben je dan vergeten dat ook jij met je volk leeft van diezelfde genade?
Met die indringende vraag in de oren gaat het verhaal verder:
Jona was aan de oostzijde van de stad gaan zitten, en had daar een hut voor zich gebouwd (Jona 4:5)
In het Hebreeuws staat er: ”een soekka”, oftewel: ”een loofhut”.
Jona had dus een loofhut gebouwd.
Ook dit is een zeer betekenisvolle opmerking voor de goede verstaander.
Loofhutten worden in Israël altijd gebouwd na een hele cyclus van feest- en vastendagen. Die cyclus ziet er als volgt uit:
- Twee dagen van Joods Nieuwjaar (Rosh Hashana)
Tijdens die dagen viert Israël ‘Oud & Nieuw’ (in september), maar beseft men tevens dat God Zich een oordeel heeft gevormd over hoe de mens heeft geleefd in het afgelopen oude jaar. Dit oordeel kan, voordat het definitief wordt, echter ten positieve worden bijgesteld, en er kan een schone lei gemaakt worden: - Er volgen ‘Tien Ontzagwekkende Dagen” waarin men ernst maakt met ommekeer jegens de naaste (berouw, bijstellen van gedrag, vragen om vergeving) en God, waar nodig.
- Die tien dagen monden uit in Grote Verzoendag, waar gebeden wordt om Gods vergeving, nadat men heeft getoond dat dit de mens ernst is (door zichzelf te bekeren tot God en de naaste)
- Op Grote Verzoendag volgt Soekkot, het Loofhuttenfeest, waar uitbundig gevierd wordt dat men mag leven uit Gods genade en bescherming.
Vanuit deze lijn bezien is het verrassend hoezeer het boek Jona past bij deze feesten. In dit Bijbelboek gaat het immers over een oordeel over Ninevé dat vast lijkt te staan (Joods Nieuwjaar), waar een periode van bekering echter verandering in brengt (de Tien Ontzagwekkende Dagen), en God Ninevé vergeeft (Grote Verzoendag).
Vervolgens lezen we dus over die boosheid van Jona op God, en horen we die prachtige Naam van God klinken (die genadig en barmhartig is). Daarin zat, zo zagen we, tevens een subtiele verwijzing naar Israëls zonde met het gouden kalf, en Gods genade toentertijd voor Israël. Genade die nu ook ten volle geldt voor Ninevé. Want in Israël worden álle volkeren gezegend (Gen.12).
En dan bouwt Jona een Loofhut!
Dat had de bekroning moeten zijn van dit verhaal: Ninevé mag leven uit Gods genade, en Jona gaat dat vieren!
Echter, dan volgt de anticlimax: Jona kan het nog steeds niet hebben dat God zo goed is voor Ninevé. Er volgt opnieuw een relaas van wrok en boosheid.
Dat laten we nu liggen.
Het gaat ons om die prachtige verbanden in het verhaal met de Joodse feesten en dagen van inkeer, die nu gaande zijn.
En… om er op te wijzen dat Israël op Grote Verzoendag leest: het boek Jona!
Op de eígen Grote Verzoendag leest men nota bene het boek over Gods verzoening met… de volkeren.
Een duidelijker signaal dat Israël de volkeren Gods genade van harte gunt is er niet!
PS Dat er inderdaad een verband bestaat tussen Exodus 32 e.v. en Jona bewijzen de volgende overeenkomsten, die opvallen als je de verhalen gaat vergelijken (misschien zijn er nog wel meer te vinden):
Exodus 32-34 | Jona 3-4 |
34:28 Hij is daar met de ENE, veertigmaal een dag en veertigmaal een nacht; brood heeft hij niet gegeten en water niet gedronken 33:4 ze gaan in de rouw 33:5 doe je sieraden van je af 34:3 het wolvee en het rundvee mogen niet weiden tegenover die berg! 32:12 keer u af van het branden van uw toorn en heb berouw over het kwaad voor uw gemeente! 32:14 Dan krijgt de ENE berouw over het kwaad dat hij heeft uitgesproken om zijn gemeente aan te doen. 32:31 Mozes keert terug tot de ENE en zegt: 32:32 als gij hun zonde wilt wegdragen; en indien niet: vaag míj dan weg uit uw boekrol die ge hebt geschreven! 34:6 ENE, ENE, Godheid ontfermend en genadig, lankmoedig en overvloedig in vriendschap en trouw |
3:4 Hij roept uit en zegt: nog veertigmaal een dag en Nineve wordt ondersteboven gekeerd! 3:5 De mannen van Nineve kwamen tot geloof in God; ze roepen een vasten uit, en kleden zich in rouwzakken. 3:6 Als het gesprokene Ninevees koning bereikt, staat hij op van zijn troon en legt hij zijn luister af; hij bedekt zich met een rouwzak en gaat zitten in de as. 3:7 laat mens noch dier, rundvee noch wolvee, wát dan ook smaken; ze zullen niet weiden en geen water drinken. 3:9 wie weet keert God zich om en krijgt hij berouw; dan zal hij zich afkeren van het branden van zijn toorn. 3:10 God krijgt berouw over het kwaad dat hij gesproken heeft hun aan te doen, en hij heeft het niet gedaan. 4:2 Hij bidt tot de ENE, en zegt: 4:3 neem nu toch, ENE, mijn ziel uit mij weg, want het is voor mij een groter goed dat ik sterf dan dat ik leef! 4:2 want ik wist al dat gij zijt een God genadig en ontfermend, lankmoedig en groot in vriendschap, die berouw krijgt over zijn kwaad! |