De zon staat deze sabbatmiddag hoog aan de hemel. Ik zit in de tuin van mijn bed & breakfast aan het Allenby Square in het kleine Jeruzalemse wijkje Romema. Het hete weer van deze julimaand van het jaar 2011 maakt dat er geen sabbatsgebod nodig is; alles komt als vanzelf al tot stilstand. Op dit pleintje is het leven trouwens ook op werkdagen sowieso al een oase van rust, vergeleken met het op een steenworp afstand gelegen immer bruisende Centraal Busstation van Jeruzalem. Waar de bussen onophoudelijk af- en aanrijden, vele passagiers onophoudelijk het busstation in- en uitstromen, liggen de statige oude huizen van het Allenby Square er doorgaans stil bij. Het leven kabbelt er rustig voort, met af en toe een kleine uitschieter rond het avonduur. Dan komen de orthodox-Joodse moeders met hun kinderen naar het speeltuintje bij het monument op dit pleintje, dat herinnert aan de verovering van de stad door de Britse generaal Allenby op de Turken in het jaar 1917. Hier, op deze plek, werd de stad door de Ottomanen aan Allenby overgedragen. Waar toen ongetwijfeld een grimmige sfeer heerste, wordt het, als de moeders en de kinderen ’s avonds verschijnen, echt gezellig op het plein. Als de hitte van de dag voorbij is, komen de kinderen tot leven.
Maar nu is het hier stiller dan stil. Het busstation is gesloten. De hekken en slagbomen van de in- en uitrit voor de bussen zijn dicht. Er is geen verkeer op straat. Ook het speeltuintje is leeg. Ik zit met een boek in de tuin, alleen. Mijn medebewoners houden ofwel siësta, of hebben een andere bestemming voor deze hete middag gekozen. Plotseling hoor ik geritsel. Ik kijk opzij en zie, tussen de bladeren van een struik vlak naast mij, een poes zitten. Zoals de meeste Jeruzalemse katten heeft ook deze geen grammetje teveel vet aan haar lijf. Toch is er genoeg energie om haar kitten te voeden. Want dat zie ik even later: een tweede schepsel, haar jong, vlakbij mij. Onder de schaduw van de bladeren zit ook het kleine dier behendig op een tak, en probeert te drinken bij zijn moeder. Dat doet me er ook zelf aan denken dat het goed is om voldoende te drinken, en ik wil opstaan om binnen mijn fles water bij te vullen.
Dan krijg ik plotseling oog voor nog iets wat ik eveneens niet zag. Een jongetje van een jaar of zes, in een keurige combinatie van lange donkerblauwe broek en wit overhemd gestoken, zit op een paar meter afstand van mij, op het balkon schuin boven mij, en kijkt mij strak aan. Hoe lang zat hij hier al? Ik heb hem in ieder geval niet horen komen, en was me totaal niet bewust van zijn aanwezigheid. De blik van het knaapje houdt het midden tussen apathie en nieuwsgierigheid. De apathie lijkt het te winnen, want als ik hem groet, zegt hij niets terug. Of is het toch de nieuwsgierigheid? Hij blijft immers maar naar mij kijken, op zijn hurken gezeten. Hij heeft een stokje in zijn hand, en daarmee tekent hij ogenschijnlijk gedachtenloos een soort rondjes op het beton van het balkon. Als ik de jongen nogmaals vrolijk groet, zegt hij niets terug. Dat maakt dat de lome sfeer langzamerhand toch ook iets beklemmends krijgt. Ik voel me geobserveerd door dit overigens niet onvriendelijk ogende mannetje, dat me met een pokerface aan blijft staren alsof ik van een andere planeet kom. Zijn het mijn korte broek en t-shirt, die een tegenstelling vormen met de ongetwijfeld strak omlijnde religieuze sfeer waarin hij opgroeit? Overigens ben ik vast geen uitzondering, want ik neem aan dat op iedere sabbat in de tuin van deze bed & breakfast gasten zich kleden op de warmte van een sabbatmiddag in juli in Jeruzalem. Of is het dat juist wat het jongetje boeit? Dat hij iedere sabbatmiddag eventjes zijn eigen vertrouwde wereld kan ‘verlaten’, door vanaf zijn balkon de tuin van de bed & breakfast in te kijken, en te zien wat voor vreemde gasten zich daar nu weer ophouden?
Die laatste gedachte lijkt mij het meest logisch, en eigenlijk begrijp ik bij nader inzien het jongetje zelfs een beetje. Per slot van rekening ben ik hier te gast in zijn wereld. Nu ik dit bedenk, voel ik me al een stuk minder ongemakkelijk. Laat hem al die vreemde gasten, die daar tot vlakbij zijn wereld komen, maar mooi observeren. Heeft een kind daar niet alle recht van de wereld op?
Ik zit in de tuin met een boek. Het is heet, deze woensdagmiddag, begin augustus 2020 in Nieuwleusen. Vlakbij me ritselt het – onze poes, die kittens heeft gekregen en er zo trouw voor heeft gezorgd, komt uit de struiken naar me toe. Ik krijg een kopje. En even gaan, zomaar, mijn gedachten terug naar die zo mooie, stille sabbatmiddag in Jeruzalem.