In de tijd van Advent en Kerst horen we veel over engelen.
Wie zijn zij, en wat is hun rol en taak?
En zijn ze er ook nu nog?
Hierover hebben we nagedacht in de thematische avonddienst van afgelopen zondag.
Ik heb het zo kort mogelijk getracht weer te geven hieronder:
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) wordt er – beknopt – over de engelen gesproken in artikel 12, bij het spreken over Gods scheppend handelen:
Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om zijn afgezanten te zijn en zijn uitverkorenen te dienen.
Daarmee zijn twee belangrijke zaken aangegeven: engelen zijn afgezanten van God en dienen de mensen (bijvoorbeeld door bescherming).
Zowel het Hebreeuwse woord ”malach” als het Griekse ”angelos” betekent: bode. Engelen zijn ‘boodschappers‘. Hoe hemels ze ook zijn, zij komen in de naam van God, in wiens dienst zij staan, nooit namens zichzelf.
Wanneer Johannes op Patmos van de engel vele openbaringen te zien krijgt, wil hij, diep onder de indruk van dit alles en van de hemelse boodschapper, de engel aanbidden:
En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem (de engel) te aanbidden.
Maar hij zei tot mij: doe dat niet!
Ik ben een mededienstknecht van u en uw broeders, die het getuigenis van Jezus hebben.
Aanbid God! (Openbaring 19:10)
De gevallen engel en de zijnen (de duivel en zijn demonen) daarentegen trachten wél zichzelf op de voorgrond te zetten en God weg te dringen.
Zo klinkt in datzelfde artikel 12 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis:
Sommigen van die engelen zijn uit die verheven staat, waarin God hen geschapen had, in het eeuwig verderf gevallen. (…) De duivelen en boze geesten zijn zo verdorven, dat zij vijanden van God en van al het goede zijn. Uit alle macht loeren zij als struikrovers op de kerk en elk van haar leden, om alles door hun listen en leugens te vernielen en te verwoesten.
De boze engelen hebben, voor de grondlegging der wereld, een strijd ontketend in de hemel om God van zijn troon te stoten, maar verloren deze slag op beslissende wijze van de aartsengel Michaël en alle engelen die wél trouw aan God bleven. De satan werd uit de hemel geworpen.
Daarna heeft hij geprobeerd op aarde de mensen van God af te leiden – met behoorlijk succes.
Het verhaal van Genesis 3 vertelt hoe de slang de mens van God af wist te trekken.
Tegelijk bleef God trouw aan zijn schepping en schepselen. Hij deed dit onder andere door éngelen (cherubs, een der engelensoorten) de weg naar de boom van het leven te laten bewaren. (Genesis 3: 24)
Geen mens zou daar aan kunnen komen.
Daarin zit iets heel troostvols: hoezeer de aarde ook onder invloed van het kwade is gekomen, in haar kérn is zij beschermd, door de engelen. De cherubs zorgen ervoor dat de corrupt geworden mens het leven in zijn diepste kern niet zal kunnen aantasten.
God bewaart het goede leven. Het zal eens voorgoed aan het licht komen.
Denk aan het boek Openbaring, waar in hoofdstuk 22 verteld wordt hoe de levensbomen ongestoord zullen groeien in een wereld die voorgoed bevrijd is van het kwade.
Op deze wijze spelen engelen voortdurend een rol in de Bijbel: dit goede nieuws van God bij de mensen brengend. Met name bij Israël, en tevens bedoeld voor de volkeren.
Niet zelden treden de engelen op als beschermers van Israël:
– zo trekt een engel van de Here God vóór en áchter het volk door de Rode Zee, hen beschermend tegen de Egyptenaren (Exodus 14:19).
– zo doodt een engel in één nacht 185.000 Assyriërs, die Jeruzalem in een dodelijke omsingeling hadden (2 Koningen 19:35).
of als beschermers van wie Hem ook maar dienen:
– Psalm 34:8 zegt dat de engel des HEREN zich legert rondom wie Hem vrezen (ontzag hebben voor God), en hen redt.
Ook in andere psalmen (bijv. Psalm 91) en verhalen klinkt dit besef door van de beschermende rol die de engelen vervullen, een bescherming die uiteindelijk terug te voeren is op God zelf.
Ook bij de verhalen rond de aartsvaders speelden engelen een belangrijke rol.
– Bij het bijna-offer van Isaäk grijpt een engel in (Genesis 22).
– In de miserabele situatie van Hagar en Ismaël toont een engel tweemaal uitkomst (Genesis 16 en 21).
Ook zal later de profeet Elia, in een situatie die sterkt lijkt op die van Hagar, gered worden, waarbij een engel op de uitweg wijst (1 Koningen 19).
– Wanneer Eliëzer voor Isaäk een vrouw moet gaan zoeken, zal een engel zorgen dat het goed komt (Genesis 24:7).
– En wanneer Jakob, op de vlucht voor Esau, slaapt, droomt hij van de ”Jakobsladder”. Daarop gaan engelen omhoog, naar God toe, en weer omlaag, naar Jakob toe (Genesis 28).
Belangrijk is hier de volgorde: de engelen gaan eerst omhóóg. Met andere woorden, ze waren al bij Jakob! En bij hem vandaan gaan ze naar God toe. Ze brengen zijn situatie (nu als boden van Jakob) onder Gods aandacht. En daarna komen ze ook weer terug,om bij Jakob te blijven!
Daarmee zijn we bij een andere belangrijke taak van de engelen: zij brengen de situaties en gebeden van mensen tot bij Gods troon.
Hier moeten we iets uitleggen, over de godsdienst van Israël ten tijde van de tabernakel en de tempel.
Dit heiligdom bestond uit een heilige ruimte, en in dat heilige stond een gouden reukofferaltaar. Daarop werd wierook gebrand door de priester. Dit wierookaltaar stond vlak voor een gordijn (het voorhangsel) waaráchter zich de meest heilige plaats bevond: het heilige der heiligen. Daar stond de gouden ark, de heilige kist met daarin de Tien Geboden. Op deze ark lag het verzoendeksel. Op dit verzoendeksel waren twee gouden engelen aangebracht, cherubs.
De gedachte in de Bijbel is, dat dit verzoendeksel de voetbank is van Gods troon die in de hemel staat. Deze heilige plaats creëert verbinding tussen hemel en aarde. Gods hemelse heerlijkheid is dus ook in de tabernakel en tempel op aarde aanwezig.
En wanneer de priester wierook offerde, kwam deze geur, door dat voorhangsel, als een liefelijke geur bij God Zelf terecht.
De wierook werd verbonden met de gebeden van de mensen.
Zo zegt Psalm 141:1-2
O Heer, neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep,
laat mijn gebed als een reukwerkoffer voor uw aangezicht staan.
Ook in Openbaring vinden we die verbinding tussen het offeren van wierook en het opstijgen van gebeden. Net zoals de cherubs op het verzoendeksel van de ark hierbij aanwezig waren, spelen in de hemel engelen hierbij een rol.
Dan zijn we bij het hémelse reukwerkaltaar. Want (die gedachte komen we zowel in Exodus als in Hebreeën tegen) de attributen van het heiligdom op aarde (zoals het altaar en de menora) waren afschaduwingen, kopieën, van hemelse zaken. En bij dat hemelse origineel van het reukwerkaltaar lezen we dat Johannes dit zag (Openbaring 8:3,4):
En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. En hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon.
En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op.
Die kostbare verbinding tussen het offeren van reukwerk, de menselijke gebeden en de rol van de engelen, komen we ook tegen in het begin van het Lukasevangelie.
Priester Zacharias is uitgekozen om in het heilige deel van de tempel het reukwerkoffer te brengen. Dan lezen we:
Hem verscheen een engel des Heren, staande ter rechterzijde van het reukofferaltaar (Lukas 1:11 – vlak bij het voorhangsel dus. Er achter vandaan, uit Gods aanwezigheid komend?).
Dit alles gebeurde:
terwijl de gehele volksmenigte buiten in gebed was op het uur van het reukoffer (Lukas 1:10).
En als deze engel, de aartsengel Gabriël, het woord neemt, zegt hij:
Uw gebed is verhoord (Lukas 1:13).
Kortom, we zien hoezeer engelen een rol spelen bij het bidden en het brengen van de gebeden bij God.
Tegelijk kunnen engelen, naast beschermen en gebeden begeleiden, ook oordelen van God ten uitvoer brengen. Denk aan de engelen die op weg waren naar Sodom en Gomorra (Genesis 18) en op andere plaatsen waar engelen straffen ten uitvoer brengen jegens Israël of volkeren; maar ook hier gebeurt dat, bij Zacharias. Vanwege zijn ongeloof wordt hij door de engel met tijdelijke stomheid geslagen.
In het verdere van het Nieuwe Testament spelen engelen eveneens een belangrijke rol, bijv.:
– de engelen rond de verhalen van kerst
– de engelen die Jezus dienen na dat hij door de satan verzocht was (Mtatteus 4:11)
– de engel die Jezus bijstond tijdens zijn gebedsstrijd in Gethsemane (Lukas 22:43)
– de engelen de de gevangen apostelen bevrijden (Handelingen 5:19), Filippus op het spoor zetten van de kamerling (Handelingen 8:26) en Petrus bevrijden uit de gevangenis (Handelingen 12:7)
– de engelen die de kleinen beschermen (Matteus 18:10)
– de engelen die Lazarus bij zijn sterven in Abrahams schoot dragen (Lukas 16:22)
(denk aan het slotgedeelte uit Bachs Johannes Passion: ”Ach Herr, lass dein lieb Engelein, am letzten End die Seele mein, in Abrahams Schoss tragen”)
En het boek Openbaring is één groot relaas hoe juist in het einde der tijden de engelen een grote rol zullen vervullen. Dat wordt allemaal door een éngel aan Johannes getoond.
Daarom hebben wij mijns inziens in principe geen engelenboodschappen over Gods heilsplan meer te verwachten. Daar is de Bijbel al meer dan voldoende mee gevuld, zelfs aangaande het einde der tijden.
Nu
Maar betekent dat dat engelen nu ”werkeloos” zijn? Waarschijnlijk dus wel op het vlak van heilsaankondigingen, maar verder lijkt er mij geen enkele reden te zijn om aan te nemen dat engelen nu níet aktief zouden zijn. De Bijbel schetst een doorgaande lijn, waarbij engelen tot op het laatst namens God betrokken kunnen blijven bij het leven van mensen. Bij Israël en de volkeren. Of bij het brengen van de gebeden tot voor Gods troon.
Tegelijk moet goed bedacht worden dat engelen niet op te roepen zijn (of dat mogen worden). Daarvoor moet je uitkijken, zegt ook Jezus. De satan kan zich voordoen als een ”engel des lichts”, maar is het duistere tegendeel ervan. En de engel waarschuwde Johannes dat alleen God aanbeden mag worden.
Een ware engel zal nooit zichelf op de voorgrond zetten, maar handelt enkel als God hem zendt.
Zichtbaar (en dan kom je er waarschijnlijk pas achteraf achter) of onzichtbaar.
En áls ze zichtbaar zijn, zijn ze in de Bijbel lang niet altijd die duidelijk herkenbare hemelse wezens met vleugels, maar kunnen ze veeleer komen als schijnbaar gewone mensen:
-zo kwam Abraham er pas gaandeweg achter dat zijn drie gasten engelen bleken te zijn (Genesis 18)
– zo zat er in het open graf een ”jongeman bekleed met een wit gewaad’ (Markus 16:5)
– en zo wordt ons ook in de Hebreeënbrief voorgehouden om gastvrij te zijn. Want:
dan kun je, zonder het te weten, misschien wel engelen geherbergd hebben (Hebreeën 13:2).
Laten we daarom beide benen maar op de aardse grond houden, en het bij die praktische bijbelse opdracht houden: gastvrijheid betonen aan elkaar.
En vertrouwen dat God, ook met behulp van zijn engelen, werkt aan zijn plan met heel de wereld, waarbij eens Israël en álle volkeren zich uitgenodigd en opgenomen mogen weten in de gastvrijheid van Zijn Koninkrijk.
En niet vergeten: samen met de engelen God en Christus loven!
Zing Psalm 89:3 / Psalm 91: 1,5 / Lied 464: 1,2,3,9,10 / Lied 705 / Lied 268
om er maar een paar te noemen.
Of: het ”Ere zij God”, dat voortdurend in de hemel klinkt, en dat de herders éven mee mochten horen, maar dat in feite doorklinkt tot in Openbaring toe:
En ik (Johannes) zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, (…) en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luide stem:
Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, de wijsheid en de sterkte, de eer en de heerlijkheid en de lof.
(…)
Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. (Openb.5:11-13)